
Jurisprudentie
BD9826
Datum uitspraak2008-07-25
Datum gepubliceerd2008-08-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 08/1086 WMO
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2008-08-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 08/1086 WMO
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Zolang adequate behandeling nog niet is aangevangen, moet de gevraagde woonvoorziening worden afgewezen om anti-revaliderende werking te voorkomen.
WVG-jurisprudentie behoudt gelding onder de WMO.
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 08 / 1086
Uitspraak van de voorzieningenrechter voor bestuursrechtelijke zaken
in het geding tussen
[naam],
wonend te Maastricht, verzoekster,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 28 april 2008
Kenmerk: 100012564
1. Procesverloop
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit heeft verweerder door verzoekster en haar echtgenoot ingediende bezwaarschriften tegen door verweerder genomen besluiten ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: WMO) deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard. Bij brief van 11 maart 2008 is tegen het uitblijven van eerstgenoemd besluit namens verzoekster beroep ingesteld door haar gemachtigde L. Bovenkamp, advocaat te Maastricht. Het eerstgenoemde besluit komt niet tegemoet aan de bezwaren.
Op 29 april 2008 is namens verzoekster een verzoek binnen gekomen bij de voorzieningenrechter van de rechtbank , als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:83 van de Awb ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiser gezonden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 24 juli 2008, waar verzoekster zich heeft laten vertegenwoordigen dor haar gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door P. Kalmar.
2. Overwegingen
De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee eerstgenoemde voorwaarden voor het treffen van een voorziening, als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, is voldaan. Ook is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan de vereiste spoedeisendheid is voldaan, omdat tussen aanvraag en de afwijzende beslissing op bezwaar sprake is van zodanig tijdsverloop dat, gelet op de gevraagde woonvoorziening in de vorm van een verhuisindicatie in relatie tot wachttijden op de woningmarkt voor gelijkvloerse woningen, helderheid over de vraag of er rechtmatig een afwijzend besluit is genomen, wenselijk is. De voorzieningenrechter merkt op dat voor het treffen van een voorziening slechts aanleiding bestaat, indien de beslissing in de bodemprocedure (AWB 08 / 390) niet zonder onevenredig nadeel voor verzoekster kan worden afgewacht. De rechter in de bodemprocedure is bovendien niet gebonden aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het bestreden afwijzende besluit evenwel niet onrechtmatig, zodat ook voor het treffen van een voorziening geen aanleiding bestaat. Hij overweegt daartoe het volgende.
Verweerder stelt zich – kort samengevat – op basis van het medisch advies van 7 december 2007, dat is bevestigd bij het advies van 16 april 2008, op het standpunt dat een verhuisindicatie niet aan de orde is, omdat deze anti-revaliderend kan werken en dat deze demotiverend kan werken op een behandeling, die nog niet is gestart.
De kern van het betoog van verzoekster is dat verweerder heeft miskend dat er wel degelijk sprake is van een diagnose en dat op grond van rechtspraak een stabiele eindtoestand niet noodzakelijk is voor het indiceren van een voorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de eerste medisch adviseur op 6 december 2007 informatie heeft ontvangen van de zijde van de psychiater, zodat de informatie van 27 november 2007, waarin de diagnose wordt gesteld, in het medisch advies is betrokken.
De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat de adviserend arts zich niet op het standpunt stelt dat er nog geen diagnose is, maar dat deze arts stelt dat het over moeilijk objectiveerbare klachten gaat. Namens verzoekster zijn geen medische stukken in geding gebracht die deze conclusie onderuithalen.
De beschreven klachten brengen volgens de adviserend arts met zich mee dat de behandeling mede gericht moet zijn op de pijnbeleving van de patiënt en daarom ook op de gedragsmatige aspecten van de aandoening. Ook de psychiater geeft in zijn behandeladvies aan dat er naast een passend revalidatieprogramma adequate begeleiding moet worden georganiseerd in het vlak van de psycho-sociale problematiek.
De adviserend arts stelt zich voorts op het standpunt dat vroegtijdige voorzieningen in het kader van een op de psychische aspecten en het gedrag gerichte behandelmethode een negatief effect kunnen hebben. De voorzieningenrechter constateert dat de behandelend psychiater diagnostiseert dat de huisvesting een stressfactor is en dat hij opmerkt dat er wat betreft de huisvesting zich problemen voordoen die in de psychosociale sfeer begeleid moeten worden, waarbij hij van mening is in dat passende woonruimte zou moeten worden voorzien.
Anders dan verzoekster leest de voorzieningenrechter, net als de adviserend arts, in die opmerking geen onmiddellijke medische noodzaak tot verhuizen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat aandacht voor de huisvestingsproblematiek een integrerend onderdeel van de voorgestelde behandeling door de psychiater is, maar dat, gelet ook op hetgeen ter zake van de behandeling van verzoekster ter zitting is verklaard, van een dergelijke behandeling nog altijd geen sprake is. Bovendien moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gelet op de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, die is gewezen in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten, waar vergelijkbare regelgeving ter zake van woonvoorzieningen gold, en gelet op het feit dat er sprake is van een beleidsarme overstap van deze genoemde wet naar de Wet maatschappelijke ondersteuning, het argument van het voorkomen van anti-revaliderende woonvoorzieningen voor valide worden gehouden, zeker zolang een adequate behandeling nog niet is aangevangen.
De aanwezigheid van de compensatieplicht voor verweerder, ontslaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter verzoekster niet van haar eigen verantwoordelijkheid om te doen wat in haar vermogen ligt om haar herstel te bevorderen. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verzoekster haar behandeling heeft aangevangen. Of dat zij (tijdelijk) andere maatregelen heeft getroffen om haar situatie te verbeteren of te verzachten, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van een bed in de woonkamer.
Het is de voorzieningenrechter bovenal niet gebleken dat verzoekster heeft onderbouwd dat het niet in haar vermogen ligt om die behandeling te starten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, zolang dit laatste niet het geval is, verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat verhuizen anti-revaliderend en demotiverend kan werken, zodat een voorziening niet op zijn plaats is.
Gelet op bovenstaande overwegingen, moet het besluit voorshands voor rechtmatig worden gehouden. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
Beslist wordt als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door P.J.M. Bruijnzeels in tegenwoordigheid van E.J.H.G. van Binnebeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2008
w.g. E. van Binnebeke w.g. P. Bruijnzeels
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden:7 augustus 2008
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.